
Jurisprudentie
BB0673
Datum uitspraak2007-07-18
Datum gepubliceerd2007-08-01
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/6868 ZW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-01
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/6868 ZW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Geen recht op ZW-uitkering. Geen medisch objectiveerbare gronden om werk niet te hervatten.
Uitspraak
05/6868 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 18 november 2005, 05/647 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Vervolgens heeft mr. B.H.M. Moonen, advocaat te Maastricht, zich als gemachtigde van appellant gesteld en de gronden van het hoger beroep ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2007. Namens appellant is verschenen zijn gemachtigde, mr. Moonen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.C.M. van de Pol.
II. OVERWEGINGEN
Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellant is op uitzendbasis werkzaam geweest als productiemedewerker bij een melkpoederfabriek. Op 22 november 2004 is hij voor deze werkzaamheden uitgevallen wegens rugklachten, maagklachten en allergieklachten.
Op 13 januari 2005 is appellant onderzocht door de verzekeringsarts A.S. Laros. Volgens Laros konden er bij appellant weinig tot geen rugbeperkingen worden geconstateerd en kon hij per 17 januari 2005 geschikt worden geacht voor zijn arbeid.
Bij besluit van 13 januari 2005 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van 17 januari 2005 geen recht meer heeft op ziekengeld op grond van de Ziektewet.
In de bezwaarfase heeft de bezwaarverzekeringsarts J.W.H.J. Verzijden appellant op 14 maart 2005 gehoord en aanvullend onderzocht. In het door Verzijden op dezelfde datum uitgebrachte rapport is onder meer vermeld dat appellant niet onder behandeling is geweest wegens rugklachten en dat bij eigen onderzoek geen bewegingsbeperkingen konden worden geconstateerd. Voorts heeft Verzijden vermeld dat appellant niet kon aangeven voor welke stoffen hij allergisch is en dat hier ook nog nooit onderzoek naar is verricht. Verzijden is tot de conclusie gekomen dat er geen medische redenen zijn aan te wijzen op grond waarvan werkhervatting te ontraden was.
Bij besluit van 22 april 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat dit besluit op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, dat uit het rapport van de bezwaarverzekeringsarts blijkt dat er op 17 januari 2005 bij appellant geen objectiveerbare medische afwijkingen meer aanwezig waren en dat appellant geen medische informatie heeft ingebracht ter ondersteuning van zijn beroep.
In hoger beroep heeft appellant naar voren gebracht dat hij mogelijk allergisch is voor een bestanddeel van melkpoeder en dat de door hem ondervonden maag-, buik- en oogklachten hier wellicht mee samenhingen. Volgens appellant hebben de betrokken verzekeringsartsen op dit punt onvoldoende onderzoek verricht. Appellant heeft in hoger beroep onder meer een rapport overgelegd van Argonaut met betrekking tot een op 27 november 2000 uitgevoerd medisch onderzoek, verricht in het kader van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten. In dit rapport wordt onder andere melding gemaakt van sinds enkele jaren bestaande lage rugklachten.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
De Raad overweegt als volgt.
Appellant is op 13 januari 2005 onderzocht door de verzekeringsarts Laros.
De bezwaarverzekeringsarts Verzijden heeft dossieronderzoek verricht en heeft appellant op 14 maart 2005 gehoord en aanvullend onderzocht. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat het verrichte verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. Verzijden is tot de conclusie gekomen dat er geen medisch objectiveerbare gronden zijn aan te wijzen op basis waarvan werkhervatting niet mogelijk was. De Raad heeft in de beschikbare medische gegevens onvoldoende aanknopingspunten gevonden om aan de juistheid van dit standpunt te twijfelen. Hierbij wijst de Raad erop dat bij onderzoek door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts geen relevante afwijkingen van de rug zijn geconstateerd en dat het ingebrachte rapport van Argonaut dateert van ruim vóór de in geding zijnde datum, 17 januari 2005. Wat betreft de allergieklachten merkt de Raad op dat appellant niet onder behandeling is geweest voor dergelijke klachten en dat hij geen medische stukken heeft ingebracht waaruit het bestaan van een bepaalde allergie zou kunnen blijken.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep geen doel treft en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht heeft de Raad geen aanleiding gezien.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C.M. van Laar. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. van Netten als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2007.
(get.) M.C.M. van Laar.
(get.) A. van Netten.